‘Yallah, Yallah’ gonst het tussen de tientallen meters hoge, okerkleurige rotsblokken. Onze lokale gids Ghassab heeft het tempo er flink in zitten. Zijn donkerbruine, lange rasta’s komen onder zijn hoedje uit en de gitzwarte eyeliner rondom zijn ogen staat in schril contrast met het kleurrijke vest dat hij draagt. Klauterend van de ene naar de andere rots baan ik me een weg naar de top van de bergpas. Mijn wandelstokken klem ik aan mijn tas, voor dit stuk van de route zijn mijn handen beter gereedschap. Onderweg vraag ik me meermaals af of ik op aarde of op Mars loop. Aangekomen op hoogte is het tijd voor een welverdiende pauze. Uit de donkerbruine zadeltas van ezel Shaggy tovert Hassan, de broer van Ghassab, een zwartgeblakerde theepot. Met gesprokkelde houtjes maakt hij een vuurtje. Van de wilde salie die hij onderweg geplukt heeft, trekt hij smaakvolle thee. ‘Bedoeïenwhiskey,’ schatert hij. ‘Jullie natuurlijke Red Bull voor aankomende week’, voegt hij toe.
Kennismaking met het nomadenbestaan
Van de luchthaven van Amman reis ik per bus naar Shobak. Midden in de nacht arriveer ik in mijn hotelkamer. Ik neem een warme douche, de laatste voordat ik back to basics de woestijn intrek, en plof op een zacht bed. Over exact drie uur en vijftien minuten gaat de wekker en begint mijn nomadenavontuur. De volgende ochtend vertrek ik in een gammel busje met vijftien vreemden en twee lokale gidsen naar het startpunt van onze etappe, zo’n kwartier rijden van Shobak. Op een paar zandkleurige huisjes en een kudde geiten na, zie ik niets dan ruig terrein. In the middle of nowhere wordt er op de rem getrapt. ‘Yallah, uitstappen’, roept Hassan. Met ietwat kleine oogjes stapt iedereen uit. De zenuwen zijn voelbaar. Niemand weet wat ons aankomende dagen te wachten staat.
Zigzaggend daal ik af de kloof in. Na elke bocht wacht een nieuw landschap. Ik kijk omhoog naar de torenhoge rotsmassieven en voel me klein. Palmbomen die uit de rotsen lijken te groeien, kleuren de kloof groen. Een vreemd gezicht in dit gortdroge landschap. Kilometers verderop is diezelfde canyon volgelopen met water. Ik wissel mijn wandelschoenen voor mijn waterschoenen en ploeter door het turquoise water. Op sommige plekken staat het water tot mijn liezen, maar met de brandende zon op mijn grijze zonnehoedje is dit een aangename verkoeling.
‘Proef dit eens’, fluistert Ghassab. Hij duwt een geelgroen blad in mijn handen. Ik frons mijn wenkbrauw, maar toch steek ik het in mijn mond. ‘Hmm, smaakt naar brocolli’, roep ik verbaasd. ‘De natuur is onze keuken’, lacht hij. Zo leer ik onderweg steeds meer over het bedoeïenenbestaan.
Slapen onder de sterren
Zweetdruppels sijpelen langs mijn gezicht en mijn kuiten beginnen te verzuren. ‘Achter die heuvel gaan we ons kamp opzetten’, wijst Hassan, die nog steeds zonder te puffen in zijn zwarte gebreide coltrui loopt. Ik wandel heuvelop in de felle zon. Sneller dan gedacht ben ik achter de heuvel, die zojuist nog mijlen ver leek. Een stenen plateau strekt zich voor me uit, omringd door spitse bergtoppen en enkele eenzame bomen. Ik pak mijn tent, matje en slaapzak en creëer in enkele minuten een primitieve slaapplek met uitzicht op de bergen. Zittend voor mijn tent, kijk ik over het plateau naar de horizon die lichtoranje en roze kleurt. Ondertussen filosofeer ik met een van mijn medereizigers over het leven. Ondanks dat het ietwat onwennig voelt om een gesprek te hebben met volle aandacht, zonder telefoon en afleiding, merk ik dat het juist die verbinding is, die ik mis in mijn dagelijkse leven. De hersenspinsels die ik constant in de moderne wereld heb, ebben langzaam weg. De rust omarmt me en het thuisfront laat ik voor even los.
Fonkelende sterren staan aan de hemel. Met mijn hoofdlampje op loop ik naar de tent van de bedoeïenen die ons deze week begeleiden. Een kruidige geur trekt mijn aandacht en ik vraag wat er op het menu staat. ‘Zarb’, antwoordt Hassan. Hij neemt me mee naar een ondergrondse oven en tovert daar een ijzeren plateau bedekt met wortel, aardappel, ui, kip en rijst uit. Het water loopt in mijn mond. Een verse maaltijd boordevol groente is zeer welkom na de inspanning. Met goedgevulde buik zeg ik welterusten tegen mijn medenomaden. Even twijfel ik of ik in de buitenlucht onder de sterrenhemel ga slapen, maar de hevige wind maakt de keuze makkelijk: de tent in.
Dagelijkse ritme
Elke dag kom ik meer in het nomadenritme. Nog voor de zon boven het Jordaanse landschap schittert, begint onze dag in het kamp. Tent afbreken, grote backpack klaarmaken voor transport met de jeep, waterzak vullen met bronwater uit flessen en een lunchpakket samenstellen. We binden een extra watervoorraad op de rug van Shaggy, onze ezel, en ik vul een kleinere rugzak die ik zelf draag. Een ontbijt met fruit, groente, platbrood, ei, hummus en saliethee geeft me energie voor de wandelkilometers die me te wachten staan.
Voor de ochtendsluier is verdwenen, loop ik al over een zandvlakte, in de voetsporen van vele generaties bedoeïenen. Mijn dagelijkse routine mag dan voorspelbaar zijn, vervelen doe ik me geen dag. Ik bewonder rotstekeningen gemaakt door jagers uit de steentijd. Ik zie hoe geitenherders in de woestijn hun kudde geiten naar de schaarse groene plekken begeleiden. Ik wandel door oases vol dadelpalmen, langs groene weiden bezaaid met paarse kogelbloemen en langs gele rotsen vol gaten, die me doen denken aan een maanlandschap. Elke avond wijzen de bedoeïenen me een andere slaapplek onder de sterren. Mijn lichaam is moe op een aangename manier. De behoefte om voor het slapengaan te scrollen voel ik niet, de sterrenhemel is genoeg. De volgende ochtend sta ik weer voor zonsopkomst buiten in de wildernis. De dagplanning herhaalt zich.
Via de achteringang
Na vijf dagen wandelen bereiken we de ‘achterdeur’ van de stad Petra. Dit doolhof aan grotten, tombes en tempels werd zo’n 2.000 jaar geleden door de Nabateeërs, een nomadisch woestijnvolk, met de hand uitgehakt. De serene rust van de woestijn maakt geleidelijk plaats voor het geroezemoes van opgedofte toeristen. Wanneer ik een dame in een lange witte jurk zie paraderen en een net iets te sterke parfumgeur opsnuif, besef ik dat mijn avontuur in de woestijn er bijna op zit. Gelukkig weet Ghassab als geen ander de verborgen straten, grotten en graftombes in zijn geboortestad te vinden. ‘In deze grot heb ik gewoond’, zegt hij. ‘Iets verderop ging ik naar school en leerde ik rekenen,’ wijst hij met zijn vinger in de verte.
‘Voor we de bewoonde wereld in Wadi Musa binnenwandelen, ga ik jullie nog een laatste keer de verlatenheid van de woestijn laten voelen’, zegt Ghassab. Een halfuur lang mogen we niet praten, fluisteren of lachen. Niets meer dan het geluid van krakend grind onder onze schoenen en het getjirp van vogels om ons heen. Ik dwaal nog een keer onder de brandende zon, waarvan ik de hitte deze week meermaals vervloekt heb, naar het eindpunt van het wandelavontuur. In mezelf gekeerd denk ik terug aan de afgelopen dagen. Duizend gedachten dwarrelen door mijn hoofd, maar ik kan ze niet vatten. Vijftien vreemden werden elke dag een beetje closer. Samen overleven in het wild, oneindig veel lachen, soms een traantje wegpinken. Een week lang buiten spelen zonder stromend water en toilet. Geen besef van tijd en onbereikbaar zijn. Vol verwondering en lessen voor het leven. Terug in de gehaastheid van het normale leven zal ik nog vaak terugverlangen naar het bedoeïenenleven in Jordanië.